Windenergie + Oost-Vlaanderen

Ruimtelijke visie windenergie E40-zone

De Provincie Oost-Vlaanderen wil de mogelijkheden voor plaatsing van windturbines vergroten en het draagvlak voor windenergie behouden danwel versterken. H+N+S deed onderzoek naar de ruimtelijke kansen en aanknopingspunten voor de plaatsing van windturbines in het Oost-Vlaamse landschap rond de E40-zone.

Aanleiding

In het Provinciaal Beleidskader Windturbines (2009) is een gewenste ruimtelijke structuur voor de plaatsing van wind­turbines opgesteld. Hierin zijn potentiële zoekgebieden aangeduid op macroschaal. Deze studie heeft betrekking op het verfijnen van de zoekzone rond de transportcorridor van de E40 en het onderzoeken van mogelijke plaatsingsstrategieën.

Aanknopingspunten

Deze transportcorridor biedt verschillende mogelijke aanknopingspunten voor de plaatsing van windturbines, waaronder de stedelijke kernen van Gent en Aalst, het specifiek economisch knooppunt Aalter en de lijninfra­structuren van de E40, de spoorlijn Brugge-Brussel, de N9 tussen Gent en Aalst en het kanaal Gent-Brugge.

Het gaat niet om passen in, maar om passen bij. Het is geen objectieve, maar een associatieve opgave

Grote windturbines passen per definitie niet ín het landschap, hun verticale maat is van een andere orde dan het merendeel van de landschapselementen (bomen, huizen). Het gaat dus niet om passen in, maar om passen bij. Het is geen objectieve, maar een associatieve opgave. Uitgangspunt is dat het bundelen van windturbines in de E40-zone zorgt voor een contrast ten opzicht van de omlig­gende open te houden gebieden. De opgave is om voor het concentratiegebied een maximaal vermogen aan windtur­bines te bundelen zonder hierbij onaanvaardbare hinder te veroorzaken voor mens en milieu.

Aanpak

Er zijn een aantal mogelijke ruimtelijke modellen verkend, die grofweg in twee groepen zijn ondergebracht; clusteropstellingen en lijnopstellingen. Deze modellen zijn op principeniveau uitgewerkt en gepresenteerd en besproken in de stuurgroep. Samen met de stuurgroepleden zijn vervolgens per model de voor- en nadelen benoemd. Dit heeft geresulteerd in een aantal conclusies en voorkeuren, die de basis hebben gevormd voor de uiteindelijke twee modellen: ‘windlandschap E40’ en ‘duurzame bedrijventerreinen’.

Resultaat

Model 'Windlandschap E40'

Het model ‘windlandschap E40’ grijpt de transportcorridor E40 aan als aanleiding om windturbines te plaatsen. De windturbines wor­den in compacte clusters langs de E40 gesitueerd. De verschillende landschapstypen die door de E40 doorsneden worden vormen de aanknopingspunten voor plaatsing en inpassing van de clusters.

Model 'Windlandschap E40'

Windakker, windkouter, windbos

Aansluitend bij de associatie dat windturbines horen bij open en/ of hooggelegen winderige plekken heeft dit geresulteerd in een ‘windakker’ in het relatief open en vlakke gebied ten westen van Gent en een ‘windkouter’ op de open heuveltoppen tussen Aalst en Gent. Aansluitend op de landschappelijke inpassingsmogelijkheden dat bos biedt wordt als derde cluster een ‘windbos’ voorgesteld in de bosrijke omgeving van Aalter.

Model 'duurzame bedrijventerreinen'

Het model ‘duurzame bedrijventerreinen’ koppelt de plaatsing van windturbines aan (nieuw te ontwikkelen) bedrijventerreinen. Niet alleen sluit dit model, door plaatsing van windturbines in verstedelijkt gebied, aan op de associatie dat de turbines een urbaan en technisch karakter hebben en op de logica om turbines dicht bij de verbruiker te plaatsen. Ook biedt het de mogelijkheid voor, vooral nieuw te ont­wikkelen, bedrijventerreinen om zich in breder opzicht te profileren als duurzaam bedrijventerrein.

Model 'Duurzame bedrijventerreinen'

INHOUDELIJKE BIJDRAGE

Voormalig medewerker Joppe Veul