1. Stuwwallen en ruggen
‘Vasthouden en infiltreren van regenwater op hoge gronden’. Essentieel voor de watertransitie is het perspectief dat in de bodems van de rugsystemen extra water kan worden geïnfiltreerd en vastgehouden, wanneer dit beschikbaar is, om het te kunnen benutten in tijden van een neerslagtekort. Wanneer dit grootschalig wordt ingezet komt niet alleen lokaal extra water ter beschikking, maar wordt ook de ‘grondwatermachine’ weer geactiveerd. Dit betekent dat het water zich traag, via de grond, verplaatst en dat water uit de hoger gelegen infiltratiegebieden de lagergelegen gebieden langdurig blijft voeden. Via korte kwelstroompjes vanuit de ruggen naar een naastgelegen flank, maar ook via lange grondwaterstromingen.
2. Flanken en vlakke gebieden
‘Voldoende ruimte voor water en leren omgaan met dynamiek’. Het betreft vooral het glooiende dekzandlandschap van Hoog Nederland en een klein aandeel veengronden. Afhankelijk van de specifieke eigenschappen van het betreffende gebied zal het hier gaan om de toepassing van een mix van maatregelen waarmee de herinrichting gestalte krijgt. Het gaat om ‘maatwerk' met als lokaal effect dat gebruiksveranderingen noodzakelijk zullen zijn. Functieverandering, wat in de laagste delen aan de orde is, zal hier nauwelijks voorkomen.
3. Laagtes en beekdalen
‘Vasthouden en bergen van regenwater in lage delen’ heeft als consequentie dat de laagste delen in een gebied niet langer de ontwateringsbasis bepalen van hun omgeving en geïsoleerd worden van die omgeving. Hierdoor kunnen deze laagten in natte periodes (tijdelijk) veel water bergen, ook op land. Het kan gaan om regenwater dat niet meteen in de bodem kan inzijgen als gevolg van een hoge grond- of oppervlaktewaterstand. Het kan ook gaan om land dat overstroomt vanuit de beken en watergangen wanneer er meer water wordt aangevoerd vanuit het bovenstroomse gebied dan er op dat moment afgevoerd kan worden. Het watersysteem heeft deze ruimte nodig en overstroming wordt weer een vanzelfsprekend onderdeel van de natuurlijke waterdynamiek.
4. Bebouwd gebied
Ook het bebouwde gebied kan gaan fungeren als een waterbuffer door zoveel mogelijk oppervlaktewater af te koppelen en te laten infiltreren. Daarbij kan worden ingezet op drie typen maatregen: ontwikkelen van een klimaatrobuust watersysteem, efficiënter waterverbruik en/of verminderen van de watervraag en ruimtelijke adaptatie.