water + droogte

Het zoetwaterverhaal van Hoog Nederland

Droogte in waterrijk Nederland, met jaarrond meer dan voldoende neerslag, vraagt na eeuwen van strijd tegen wateroverlast om een trendbreuk in ons denken: we zullen veel meer water moeten vasthouden om in droge periodes over zoetwater te kunnen beschikken. Het Deltaprogramma Zoetwater heeft als hoofddoel: Nederland weerbaar tegen zoetwatertekorten in 2050. Het zoetwaterverhaal van Hoog Nederland zoomt in op de problematiek, de opgaven en de toekomstperspectieven van en voor het watersysteem van de hoge zandgronden in de drie zoetwaterregio’s van Hoog Nederland; noord, oost en zuid.

Aanleiding

Actuele inzichten in klimaatverandering laten zien dat droogte en lange periodes zonder neerslag in de zomer het nieuwe normaal wordt voor een gemiddeld jaar in Nederland. De hoge zandgronden zijn voor zoetwater in belangrijke mate afhankelijk van neerslag. Alleen in een beperkt deel is wateraanvoer vanuit de Maas, IJssel en IJsselmeer mogelijk. Voor de hoge zandgronden is vasthouden van neerslag de enige mogelijkheid om de zoetwaterbeschikbaarheid in periodes zonder neerslag te verbeteren. Daarvoor is een vergaande aanpassing van het huidige watersysteem nodig om de waterbalans te herstellen: van afwatering naar water vasthouden. Dit vraagt om keuzes en herinrichting: ruimte voor watersysteemherstel, aanpassing van grondgebruik, zowel in landelijk als in bebouwd gebied. Nederland heeft en houdt de luxe van jaarrond een neerslagoverschot; door beter met het beschikbare water om te gaan is het goed mogelijk om watervraag en -aanbod in balans te krijgen.

Als gevolg van aanpassingen van de droogleggingsnormen en de intensivering van het grondgebruik zijn we tussen 1960 en 2000 door de ‘balanslijn’ wateroverlast en -tekort geschoten, waardoor we in een situatie terecht zijn gekomen met toenemende droogteschade. Door klimaatverandering gaan extreem droge jaren vaker voorkomen. Dit leidt tot het besef dat het watersysteem steeds verder uit balans raakt en een trendbreuk noodzakelijk is

Opgave en visie

Het huidige watersysteem is ingericht op water afvoeren om wateroverlast te voorkomen, maar het succes van onze ontwatering zorgt er tegelijkertijd voor dat we het water afvoeren dat we in droge periodes (met name in het groeiseizoen) juist zo hard nodig hebben. Als we het wateroverschot uit het winterhalfjaar willen benutten in het groeiseizoen, dan zullen we het water langer vast moeten houden in het gebied.

Uit verschillende studies, o.a. Droogte aanpak Achterhoek, blijkt dat door 100 mm extra voorraadberging aan het huidige watersysteem toe te voegen een wezenlijke stap gezet kan worden richting systeemherstel. Om deze ambitie te kunnen verwezenlijken staan we voor de opgave om gebiedsdekkend rond 1 april de voorjaarsgrondwaterstand gemiddeld met 30 – 50 cm te verhogen. Deze ambitie heeft consequenties voor de (her)inrichting van het huidige watersysteem en het grondgebruik.

We hebben als startpunt behoefte aan een goede systeembeschrijving van Hoog Nederland die de belangrijkste eigenschappen van het water- en bodemsysteem beschrijft en verbeeldt in relatie tot het andere thema: de zoetwatervoorziening. We komen tot vier kaartlagen die met elkaar de onderscheidende kenmerken van Hoog Nederland vormen en relevant zijn voor het ontwikkelingsperspectief.

  • Landschapstypen; bodem en morfologie
  • Bronafhankelijkheid
  • Stroomgebieden en grensoverschrijdende relaties
  • Watergebruik

Perspectief voor aanpak droogte

Voor een structurele aanpak van het voorraadbeheer moet worden nagedacht welke maatregelen genomen kunnen worden en welke effecten die maatregelen hebben. Gebaseerd op de kaart landschapstypen zijn er vier hoofdeenheden waar steeds een andere specifieke mix van maatregelen het meest efficiënt zal zijn om het voorraadbeheer te faciliteren.

1. Stuwwallen en ruggen

Vasthouden en infiltreren van regenwater op hoge gronden’. Essentieel voor de watertransitie is het perspectief dat in de bodems van de rugsystemen extra water kan worden geïnfiltreerd en vastgehouden, wanneer dit beschikbaar is, om het te kunnen benutten in tijden van een neerslagtekort. Wanneer dit grootschalig wordt ingezet komt niet alleen lokaal extra water ter beschikking, maar wordt ook de ‘grondwatermachine’ weer geactiveerd. Dit betekent dat het water zich traag, via de grond, verplaatst en dat water uit de hoger gelegen infiltratiegebieden de lagergelegen gebieden langdurig blijft voeden. Via korte kwelstroompjes vanuit de ruggen naar een naastgelegen flank, maar ook via lange grondwaterstromingen.

2. Flanken en vlakke gebieden

Voldoende ruimte voor water en leren omgaan met dynamiek’. Het betreft vooral het glooiende dekzandlandschap van Hoog Nederland en een klein aandeel veengronden. Afhankelijk van de specifieke eigenschappen van het betreffende gebied zal het hier gaan om de toepassing van een mix van maatregelen waarmee de herinrichting gestalte krijgt. Het gaat om ‘maatwerk' met als lokaal effect dat gebruiksveranderingen noodzakelijk zullen zijn. Functieverandering, wat in de laagste delen aan de orde is, zal hier nauwelijks voorkomen.

3. Laagtes en beekdalen

Vasthouden en bergen van regenwater in lage delen’ heeft als consequentie dat de laagste delen in een gebied niet langer de ontwateringsbasis bepalen van hun omgeving en geïsoleerd worden van die omgeving. Hierdoor kunnen deze laagten in natte periodes (tijdelijk) veel water bergen, ook op land. Het kan gaan om regenwater dat niet meteen in de bodem kan inzijgen als gevolg van een hoge grond- of oppervlaktewaterstand. Het kan ook gaan om land dat overstroomt vanuit de beken en watergangen wanneer er meer water wordt aangevoerd vanuit het bovenstroomse gebied dan er op dat moment afgevoerd kan worden. Het watersysteem heeft deze ruimte nodig en overstroming wordt weer een vanzelfsprekend onderdeel van de natuurlijke waterdynamiek.

4. Bebouwd gebied

Ook het bebouwde gebied kan gaan fungeren als een waterbuffer door zoveel mogelijk oppervlaktewater af te koppelen en te laten infiltreren. Daarbij kan worden ingezet op drie typen maatregen: ontwikkelen van een klimaatrobuust watersysteem, efficiënter waterverbruik en/of verminderen van de watervraag en ruimtelijke adaptatie.

Op hoofdlijnen tekent zich voor heel Hoog Nederland een herinrichtingsstrategie af die leidt tot een viertal typen interventies:

  • extra infiltratie van regenwater in stuwwallen en ruggen
  • dynamisch peilbeheer in laagtes en beekdalen
  • maatwerk op de flanken en in de vlakke gebieden
  • afkoppelen en infiltreren van regenwater in het bebouwd gebied

Deze herinrichting van het watersysteem leidt tot een toename van de droog-nat verschillen in de dekzandlandschappen, met als consequentie dat op basis van een eerste inschatting er voor 10-15% van het areaal aanpassingen in het grondgebruik nodig zullen zijn. Voor de rest van het gebied kunnen bovenstaande interventies waarschijnlijk binnen het huidige landgebruik ingepast worden. Met name in de laagste delen van het landschap, de ingesloten laagtes en beekdalen, zullen de hydrologische condities het meest veranderen. In het hele gebied zijn maatregelen nodig. Echter, het goede nieuws is dat de omvang van het areaal waar functieverandering onafwendbaar lijkt, slechts 2-3 % van het totale gebied zal beslaan. Het gaat om functieverandering primair gericht op het optimaliseren van de werking van het watersysteem; beëindigen van de ontwatering en het verbeteren van de bufferfunctie van het gebied. Na herinrichting van deze ingesloten laagtes en de laagste delen van de beekdalen vervullen deze gebieden een sleutelfunctie in het systeemherstel.

Vervolg

Zonder aanpassingen in het watersysteem zullen de zoetwatertekorten alleen maar toenemen. De toekomst van de zoetwatervoorziening van Hoog Nederland is vooral afhankelijk van de vraag of we erin slagen slimme oplossingen te bedenken voor het vasthouden van het neerslagoverschot. Oplossingen die ook rekening houden met een toename van de weersextremen door klimaatverandering. Ondanks de overeenkomsten in eigenschappen van de verschillende deelgebieden die samen Hoog Nederland vormen, zijn de landschappelijke opbouw en ook de gebiedsopgaven en perspectieven divers. Zo divers dat er niet één format ontwikkeld kan worden voor het herstel en de herinrichting van het watersysteem. Deze herinrichting vraagt om een gebiedsspecifieke benadering en een integrale aanpak van zowel de wateropgave als de andere gebiedsopgaven. Het organiseren van dit proces is wellicht de grootste en belangrijkste opgave voor regionale bestuurders de komende jaren.